10 jul. 2019, geschatte leestijd 3 minuten
Op 9 juli 2019, heeft het Amsterdamse gerechtshof een vordering van Commerz tegen Havenbedrijf Rotterdam N.V. afgewezen. Commerz vorderde EUR 70 miljoen (inclusief EUR 46 miljoen aan rente) op basis van een garantie die was afgegeven door Willem Scholten, de voormalig directeur van het Havenbedrijf.
Na 15 jaar procederen, vier arresten van verschillende gerechtshoven, twee arresten van de Hoge Raad en een beslissing van het Hof van Justitie, is de laatste vordering die is gebaseerd op de garanties die de voormalig directeur van het Havenbedrijf had afgegeven in de jaren 2003-2004, afgewezen.
Claims van in totaal EUR 75 miljoen (exclusief rente) die werden ingesteld tegen de gemeente Rotterdam werden al eerder afgewezen. Jeroen van den Brande leidde het team dat de gemeente Rotterdam verdedigde en vertegenwoordigde de gemeente in de rechtszaal in de zaken tegen Barclays en Residex.
Het hof Amsterdam heeft in het arrest van 9 juli 2019, een arrest van het hof Den Haag grotendeels bevestigd. Het Haagse hof oordeelde al eerder dat de garantie die was verstrekt als zekerheid voor een lening van Commerz nietig was, omdat deze verboden staatssteun behelsde.
Nadat de Hoge Raad had geoordeeld dat de motivering van het Haagse hof onvoldoende was, moest het hof Amsterdam de zaak opnieuw beoordelen. Dit hof is nu tot dezelfde eindconclusie gekomen met betrekking tot de garantie uit 2004: de garantie is nietig.
De motvering die het hof Amsterdam heeft gegeven kan als volgt worden samengevat:
Het hof heeft in zijn arrest de regels toegepast die het Hof van Justitie heeft gegeven in de zaak van de gemeente Rotterdam tegen Residex (C-275/10). In die zaak heeft het Hof van Justitie voor het eerst geoordeeld dat de nationale rechters bevoegd zijn om een garantie op grond van art. 108 lid 3 VWEU nietig te verklaren in een situatie waarin een onwettige steunmaatregel tot uitvoering is gebracht door middel van een door de overheid verstrekte garantie.
De bijzondere omstandigheden die in de Commerz-zaak de volledige nietigheid rechtvaardigheden zijn blijkens het arrest van hof Amsterdam de volgende. Op het tijdstip van de garantieverlening (4 juni 2004) werd zekerheid verschaft voor een krediet dat tot dat moment ongedekt was, terwijl de voorwaarden van dat krediet ook niet werden aangepast. Er was sprake van een onzekere situatie na het faillissement van een groepsvennootschap van de kredietnemer en het risico van de garantie was groot. Onder deze (uitzonderlijke) omstandigheden is naar het oordeel van het hof alleen (integrale) nietigverklaring van de 2004 garantie een passende (effectieve) en proportionele maatregel om het doel van art. 108 lid 3 derde zin VWEU te bereiken. Deze nietigverklaring draagt eraan bij dat aan Commerz – als begunstigde van de staatssteun – het economische voordeel wordt ontnomen dat zij door de garantieverlening in strijd met het Unierecht heeft verkregen. Bovendien wordt verdere begunstiging van Commerz erdoor voorkomen.
Commerz verdedigde in deze zaak ook zonder succes dat de 2003 garantie de Gemeente Rotterdam juridisch zou binden wegens onder andere schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het hof verwierp dit betoog waarbij het de lijn volgde uit het arrest dat in de zaak Rotterdam tegen Barclays door een andere kamer van het Amsterdamse hof was gewezen.
Alhoewel Commerz's claim van EUR 70 miljoen werd afgewezen, kreeg zij wel een kleine vordering van ongeveer EUR 20.000 toegewezen. Commerz's claim voor vergoeding van haar juridische kosten van EUR 2,4 miljoen werd daarentegen ook afgewezen.
Heeft u verdere vragen? Neem gerust contact met ons op:
jeroen.van.den.brande@brandeverheij.com
+31 10 499 27 67
+31 6 51 28 92 03